Tegenwoordig krijgen we veel vragen over het aanplanten van exotische soorten in de boomgaard, zoals vijg, amandel, perzik of moerbei. Hierbij onze mening.

Over het algemeen zetten we in op inheemse soorten, liefst dan nog uit eigen streek. Zij zijn het best aangepast aan de lokale groeiomstandigheden en dragen het meest bij aan de natuur. Uitheemse soorten kunnen soms zelfs schade aanbrengen aan de natuur en zich invasief gedragen, waarbij ze onze inheemse soorten verdrukken. Denk maar aan de Japanse duizendknoop, Amerikaanse vogelkers of Aziatische hoornaar.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je per sé elke uitheemse soort moet mijden. Zeker met de klimaatverandering in het achterhoofd, is er een evolutie in de soorten die het hier goed doen. Dat zien we ook in de fruitteelt. Zo krijgen kersen het steeds moeilijker door ziekten en plagen, terwijl wijnranken het tegenwoordig goed doen op Vlaamse heuvels.

Het kan interessant zijn om op kleine schaal te experimenteren met nieuwe soorten, al gebeurt dit best vooral in een professionele proefomgeving, een tuin of een voedselbosje, en niet zozeer in een hoogstamboomgaard.

Zeker wanneer je een boomgaard aanplant met behulp van subsidies, zou je ernaar moeten streven dat de bomen minstens vijftig of honderd jaar meegaan, en van veel exotische soorten weten we (nog) niet of ze het hier zo lang zullen redden.